Het komt regelmatig voor in mijn praktijk; pubers met kopzorgen. Ze piekeren, malen, maken zich zorgen. Het zijn vaak slimme jongeren die goed kunnen analyseren en fantaseren. Ik wijs ze er vaak op dat het echte denkers zijn, en dat het ook fijn is om goed te kunnen nadenken. Maar met denken alleen is niets mis. Denken leidt tot nieuwe inzichten en oplossingen. Maar als je niet meer de baas bent over je eigen denken, is er wel iets mis. Piekeren is vervelend, je wordt er moe en chagrijnig van. Piekeren leidt tot niets.

Zoals met alles word je ergens beter in als je het vaker doet. Zo ook met piekeren. Ik leg het aan jongeren vaak zo uit: het is alsof je door een grasveld loopt met hoog gras. Hoe vaker je over het ‘piekerpad’ loopt, hoe makkelijker dat pad begaanbaar wordt. Voor je het weet loop je weer over je ‘piekerpad’, en weer, en weer. Maar er is ook een ander pad, het ‘realistische pad’. Je ziet het alleen niet, want het gras is daar nog hoog, je loopt er veel te weinig. Maar ook hier geldt: hoe vaker je over het ‘realistische pad’ loopt, hoe makkelijker dat wordt.

Er zijn verschillende manieren om het piekerpad vaker links te laten liggen. Ik bespreek met de jongere altijd zijn of haar piekergedachtes. Of de jongere schrijft deze thuis op. Samen onderzoeken we de gedachtes; Kloppen ze wel? Zijn ze logisch? En zo niet? Wat klopt er wel? Wat is er logischer?

Myrthe van 14 piekert veel over haar schoolprestaties. Het helpt haar om realistisch naar haar resultaten te kijken; ze haalt meestal voldoendes, vaak hoge cijfers zelfs, ze besteedt aardig wat tijd aan haar huiswerk, maar heeft nog voldoende tijd voor sport, vriendinnen of een serie op Netflix. Een onvoldoende betekent niet meteen dat ze blijft zitten. Klasgenoten scoren vaak veel lager. Leraren zijn tevreden.

Sommige jongeren piekeren niet over een onderwerp, maar hebben de neiging om over allerlei onderwerpen te piekeren . Dit zie ik regelmatig bij jongeren met een (een vleugje) autisme. Bij hen is het juist van belang niet iedere piekergedachte met een tegenbewijs onderuit te halen. Dit zou een eindeloos proces zijn. Maarten van 16 heeft een autisme spectrum stoornis en komt iedere twee weken weer met iets anders waar hij over piekert. Tijdens de behandeling  leert hij zijn manier van denken herkennen (‘hee, nu doe ik het weer’) en tegen zichzelf te zeggen: denk aan iets anders, volgende week is dit opgelost, het is niet zo erg als het nu lijkt, let op mijn ademhaling, zoek afleiding.

Maarten leert zijn gepieker steeds beter herkennen, rustiger te blijven en er minder last van te  hebben. De ene piekergedachte is hardnekkiger dan de andere, maar hij ervaart meer rust omdat hij weet hoe het werkt en dat hij er de baas over kan zijn.

Andere manieren om het piekeren te verminderen zijn;

* in beweging komen

* iets ontspannends doen

* gezelschap opzoeken

*  helpende gedachtes bedenken

* aan leuke herinneringen of leuke vooruitzichten denken

* piekerkwartier instellen; al je gepieker opsparen tot een moment van de dag. Op het moment dat je begint met piekeren, tegen jezelf zeggen: ‘ dit mag pas tijdens het piekerkwartier’

* er met iemand over praten

Piekeren is de verkeerde kant op fantaseren